Arno Kramer
augustus 2011

 

Tekenen geeft een gevoel van wilskracht – en kleur van toverkracht.

Paul Valéry

Er is in de loop der tijd enorm veel geschreven over wat nu precies een tekening is en hoe deze zich verhoudt tot het schilderij. Vaak wordt ervan uitgegaan, ook door mijzelf, dat de tekening in eerste instantie lineair wordt opgebouwd en dat deze zich daardoor vooral onderscheidt van schilderkunst. Elke theorie lijkt er te zijn om ook weer te worden tegengesproken en in het specifieke geval van het werk van Erik Mattijssen is het hard werken voor theoretici om zijn werk te plaatsen. Omdat hij altijd op papier werkt (en soms direct op de muur), met ‘typische’ tekenmaterialen als pastel en potlood, is het eenvoudig om hem bij de rastekenaars te rekenen, maar de vraag is, na beschouwing van zijn vele werken, of je hem daar recht mee doet. Je kunt natuurlijk categoriseren wat je wilt; de kunstenaar zelf heeft ook een idee bij welke discipline hij thuishoort of zich thuisvoelt en het werk van Erik Mattijssen is tot nu toe steeds onder de tekenaars ingedeeld en getoond. Misschien is het ook iets te gemakkelijk om te zeggen dat de maker zelf vast wel kan zeggen of hij zich een tekenaar voelt of meer een schilder, dat neemt niet weg dat hier toch een poging moet worden gewaagd zijn werk en de ontwikkeling te plaatsen in de huidige hausse aan tekenkunst.

In het voorjaar en de zomer van 2011 werd in het Stedelijk Museum Schiedam All About Drawing. 100 Nederlandse Kunstenaars, een overzicht van 50 jaar Nederlandse tekenkunst, getoond en een van de deelnemende kunstenaars was Erik Mattijssen. Er bestaat geen twijfel dat hij in de ontwikkeling van het hedendaagse tekenen niet alleen zijn eigen plek allang heeft veroverd, maar dat het ook een heel bijzondere en uitgesproken plek is. Hij is geen houtskool- dan wel potloodfreak, maar bouwt zijn werken heel anders op. Hij lijkt een gebied te verkennen dat in wezen ligt tussen puur tekenen en schilderen met pastel op papier. Door het deels lineair met pastelkrijt en potlood opzetten, en door, zoals hij het zelf noemt, het stapelen van kleuren en vormen en het eindeloos fixeren en herhalen van dit proces, vindt hij zijn ‘toon’ en groeit hij naar een uitzonderlijk eindresultaat. Soms maakt hij gebruik van gouache om plekken ‘af te dekken’ en het proces van opbouwen opnieuw te starten. De tekening is dus in zekere zin door zowel lineaire lijnen als ook door minuscule pastelkleurvlakken opgebouwd. Het resultaat is altijd sprankelend en doet inderdaad de vraag stellen is dit schilderachtig en zo ja, is de maker niet een schilder die geen kwast gebruikt? Er is immers een parallel met hoe de schilder zijn schilderij ‘invult’. Zijn tekeningen zijn steeds tot de randen ‘gevuld’. Voor Erik Mattijssen is het pastelkrijtje in feite zijn kwast, al zal hij met het droogpastel niet echt kunnen schilderen en kleuren mengen. Dat is toch heel anders dan de schilder die ook met structuur en materie werkt door het gebruik van verf. De keuzes voor zijn onderwerpen leiden er vaak toe dat er in een werk door samenstelling van verschillende beelden, die hij uit de werkelijkheid heeft gedestilleerd, uiteindelijk een authentieke tekening ontstaat. Een krukje dat hij zag in Sint Petersburg, een poppetje uit een rommelwinkel in Tallinn, een beddensprei van een B & B in Ierland, al deze objecten kunnen een plek krijgen in één tekening. De verschillende onderdelen worden met verschillende materialen op het papier gezet. Met pastel, met gouache en met potlood. Door dit gebruik zichtbaar te laten ontstaat een bijna collageachtige indruk. In een enkel geval worden delen ook uitgeknipt en op het papier dan wel voor het papier in finale presentatie getoond.

Erik Mattijssen is kleur, om het zo maar eens te zeggen. En hoewel kleur een van de elementen is die in heel veel tekenkunst een ondergeschikte rol heeft, is dat bij Erik Mattijssen totaal anders. Dikwijls gebruiken tekenaars kleur alleen om een bepaald accent te geven en is het gebruik van kleur niet een belangrijk schilderachtig element in een werk. Natuurlijk zijn er uitzonderingen en bij hem het gebruik van kleur lijkt zelfs het belangrijkste aspect in zijn werk. Alles explodeert visueel en vindt zijn plek, in vorm en kracht door die uitbundige toepassing van pastelkrijt. Het gebruik van kleur, en de manier waarop het wordt toegepast op het papier, is vooral bedoeld om het werk die typische Mattijssen visie mee te geven. Kleur dus niet als referentie aan de werkelijkheid die hij verbeeldt, maar als element om een eigen werkelijkheid te scheppen. Veel is er in zijn werk letterlijk te herkenen en dat kan een bestaand object, een plant of een speciale ruimte zijn, die hij vervolgens vult met zijn gekozen objecten en gefantaseerde planten. De tekeningen worden hun eigen realiteit, die weliswaar aanschurkt tegen de ons bekende, maar die dat niet is. In het werk lijken objecten gearrangeerd en zij laten overal sporen van handelingen zien, van organisatie en ook van chaos in de inrichtingen van ruimten. Door het opbouwen van wat je stillevens kunt noemen blijft de mens zelf buiten beeld. Bij hem zie je dat zijn handelen de overgang zichtbaar maakt van het vormloze naar de vorm, juist door dat gebruik van kleur. Mattijssen’s vormen zijn eveneens handeling, een eenduidige overeenkomst, handelingen die tot stilstand komen met behulp van lijnen en kleine vlakken, handelingen die een blijvend spoor achterlaten.

Kleur doet mogelijk een sterker beroep op ons smaakgevoel dan wanneer we met alleen zwart-wit werk te maken hebben. We relateren kleur ook makkelijker aan schoonheid. Iets lelijks kan door de toepassing van fraaiere kleuren veranderen in zijn uitstraling. Lieflijker worden, zachter ogen en een ruwe en nare werkelijkheid verdoezelen. En wat zegt dat over onze smaak?

Immanuel Kant schreef in Over de schoonheid dat er geen objectieve smaakregel bestaat die door begrippen zou moeten bepalen wat schoon is. Want elk oordeel uit deze bron (smaak A.K.) is esthetisch; dit betekent dat het gevoel van het subject, en niet het begrip van een object, zijn bepalingsgrond is. Een smaak beginsel zoeken dat het algemeen criterium van het schone door bepaalde begrippen zou aangeven, is een vruchteloze onderneming, omdat wat gezocht wordt onmogelijk en op zich zelf tegenstrijdig is.

Hoewel de tekeningen van Erik Mattijssen een lust voor het oog zijn, maken ze nooit de indruk gemaakt te zijn om oppervlakkig te verleiden en leunen ze zeker niet op een mate van behaaglijkheid en alleen maar charme. Daarvoor is hij in zijn onderwerpkeuzes ook te weerbarstig en eigenzinnig. De tekening moet in feite aan het behaaglijke voorbij en dat kan alleen als er ook een zekere weerstand voelbaar is.

De plek die Erik Mattijssen inmiddels heeft ingenomen in die wereld van het hedendaagse tekenen is markant. Hij laat als oorspronkelijke kwaliteit een sterk handschrift en persoonlijke visie zien. Ondanks zijn uitstapjes in enkele samenwerkingsprojecten met Gijs Assmann, waarin veel meer materieel geëxperimenteerd wordt en kunstwerken soms tot sculptuur worden, ligt zijn intrinsieke kwaliteit in die toepassing van pastel en in zijn visie op en keuze van de onderwerpen.

 

Arno Kramer

Augustus 2011

 

 

 

 

 

 NRC  11 maart 2011

 

 

Erik Mattijssen

De stillevens, maar vooral de interieurs van Erik Mattijssen lijken te leven. Alsof de afgebeelde tafels,

stoelen, planten en eetwaren snel hun positie innemen zodra de toeschouwer nadert. Er is niets

aanwijsbaars dat niet klopt, toch voelt het als toeschouwer of je erin wordt geluisd. Is het wel de

realiteit die wordt gepresenteerd? Zo lijkt Mattijssen alles in het werk te hebben gesteld om zijn

werken te doen ogen als schilderijen, terwijl het pastels en gouaches zijn. Daarnaast getuigt zijn

handschrift van een zeker onvermogen – hetzij een onvermogen van opzettelijke aard. Door geveinsde

klunzigheid wordt een onschuld over de werken afgeroepen die naar later blijkt niet terecht is.

Hetzelfde geldt voor het vrij uitbundige kleurgebruik, dat refereert aan een onbezorgdheid die

desondanks niet in de werken aanwezig is. Het licht dat door een raam naar binnen valt werpt geen

schaduw. Ook klopt het perspectief niet. Genoeg reden om aan te nemen dat hier een spel wordt

gespeeld met de werkelijkheid.

Mattijssens interieurs ogen niet kil, wel desolaat. Op stapelbedden liggen opgevouwen stapeltjes in

plaats van gespreide lakens. De tekening Een weemoedigheid die niemand kan verklaren uit 2008

toont een ledikantje met uitgesneden hartje in het hoofdeinde. Er boven zweeft een soort mobile,

bestaande uit donkere wolken. Het ledikantje is leeg, op een verhuisdoos na. Ook in andere werken

komen verhuisdozen voor, evenals vuilniszakken, openstaande ramen, klimtouwen, hier en daar een

vliegtuig dat boven een bed zweeft. Zo nu en dan voorziet een verdwaald stuk speelgoed het tafereel

van een zweem melancholie. Of er zojuist een evacuatie heeft plaatsgevonden, of elk moment van start

kan gaan. Ook zijn stillevens bevatten de thematiek van het wachten, zoals stillevens al eeuwenlang

symbool staan voor het verloop van tijd. Groei versus vergankelijkheid. Woorden uit verschillende

titels versterken dit idee: opslag, hoofdstuk, tijdperk, tussentijd, drie miljoen jaar, de zoveelste zomer.

Het werk van Mattijssen bevindt zich in een tussenwereld – een eeuwig grensgebied tussen blijven en

vertrekken, tussen fantasie en realiteit.

 

Yasmijn Jarram

 

 

 

 

Erik Mattijssen (Veenendaal, 1957)

 

Een van de kleurrijkste tekenaars in Nederland is Erik Mattijssen. Zijn met pastel en potlood

gemaakte tekeningen zijn een lust voor het oog. Toch maken ze geenszins de indruk alleen te

leunen op een mate van behaaglijkheid en charme. Daarvoor is hij in zijn onderwerp keuze te

uitgesproken en teveel gefocust om een beeld te ontwikkelen dat dat mooie en behaaglijke voorbij

is. Hij vindt mogelijkheden in arrangementen van voorwerpen, in inkijkjes en uitsneden uit een

groter geheel. Hij zoemt in op wat hem waardevol, betekenisvol of mooi in zijn eigenheid of

vergankelijkheid lijkt. De mens ontbreekt vrijwel volledig in zijn werk, maar het zijn juist de dingen

om de mensen heen, die ze verzamelden, nodig hebben, die een reden lijken te vormen voor

Mattijssen om een tekening te maken. Het is de ordening, de chaos, het toeval, hoe voorwerpen

een plek of een bestemming vinden, die voor hem een reden is om iets te tekenen. Zo ontstaan

tekeningen van vensterbanken met planten, in wat je stillevens kunt noemen. Soms legt hij het

accent op een plant alleen. In grotere tekeningen gaat het dikwijls om ruimten. Het zijn complexe

werken die inzichten geven over plekken waar waanzinnig veel moet zijn gebeurd. De al dan niet

hangende, gestapelde en liggende restituten van menselijk handelen suggereren levendigheid,

maar soms ook eenzaamheid en ennui. Een eenzaam bed zegt veel. Tegelijkertijd moeten de

personen, die het stillevenbeeld uiteindelijk wellicht in de werkelijkheid schiepen, verzamelaars zijn

met veel gevoel voor vorm en kleur. Al zal de kunstenaar die kleuren naar zijn hand zetten in de

tekeningen. Door de dingen van de mensen te tonen gaat er iets liefdevols uit van die aandacht

voor niksigheden zoals de dingen toch vaak ogen.

 

Arno Kramer

 

 

 

 

 

 

Persbericht Tentoonstelling Rosa Spier Huis - Helen Schetlen

Erik Mattijssen

 

Vanaf 10 mei tot 20 juni 2010 is in het Rosa Spier Huis te Laren een tentoonstelling te zien van de veelkleurige stillevens van de beeldend kunstenaar Erik Mattijssen. Als je de tentoonstelling binnenloopt, denk je beslist dat er schilderijen worden getoond. Maar als je goed kijkt, zie je dat het tekeningen zijn - op papier dus - en uitgevoerd in pastel. Hij noemt ze zelf ook wel ‘collages’ in drie technieken, potlood, pastel en hier en daar gouache. Deze boeiende expositie is alle dagen geopend van 10 – 4 uur.

 

Uitbundige stillevens

Erik Mattijssen (1957 Veenendaal) woont en werkt in Amsterdam. Sinds het verlaten van de Gerrit Rietveld Academie in 1984 is hij zich gaan toeleggen op het tekenen. Eind jaren tachtig keerde hij er terug, nu als vakdocent. Het werken met studenten levert hem veel voldoening op en geeft hem volop energie om zich verder in zijn eigen kunstwereld te verdiepen. Mattijssen noemt zichzelf een doener. Als je zijn website bekijkt - www.erikmattijssen.nl – begrijp je waarom. Je vindt er niet alleen een boeiend (chronologisch) overzicht van zijn enorme oeuvre, maar ook uitvoerige informatie over wat hij allemaal gedaan en bereikt heeft.

Mattijssen reist graag. Zo was hij nog niet zo lang geleden een paar maanden in Suriname waar hij op de kunstacademie met studenten aan het werk ging. Daarna bezocht hij Japan en verbleef vervolgens een periode als visiting artist in Detroit.

Sinds de jaren negentig is het stilleven zijn belangrijkste onderwerp. Toen hij in 1994 een tijdje in Spanje verbleef, vond hij, zoals hijzelf zegt ‘zijn bron’. Ineens wist hij waar het bij hem om draaide. Hij raakte onder de indruk van de stillevens die hij in het Prado zag en ging ze zelf schilderen. Tijdens zijn opleiding aan de Rietveld begin jaren tachtig werden stillevens nog als oubollig afgedaan. In Spanje besefte hij dat het bij hem om de dingen ging, dat dingen deel uitmaken van zijn leven. Hij raakte geboeid door interieurs, delen daarvan. Hij tekent ze als ruimtes waarin zich mensen bevinden of die de indruk wekken net door mensen verlaten te zijn. Hij gebruikt ‘vreugdevolle’ heldere kleuren en voegt details toe die de fantasie van de toeschouwer onmiddellijk prikkelen. Iemand schreef: ‘Zijn werken hebben een zekere onhandigheid. Alsof de kunstenaar vaardigheid mist. Soms is er, zonder aanwijsbare reden, sprake van meervoudig perspectief. Soms levert licht inderdaad zijn onvermijdelijke schaduw op, soms helemaal niet’.

Op de tentoonstelling hangt ook een groep kleurrijke plant-, bloem- en vruchtstillevens. Het onderwerp vond hij in Suriname waar hij zich onder meer liet inspireren door aubergines-planten. Hij laat ze groeien (en bloeien?) in de karakteristieke Surinaamse rommelige blikken. Evenals zijn interieurs hebben ook deze pastellen een blijmoedige – en soms vervreemdende – uitstraling. Mattijssen geeft lezingen over zijn werk en nadat je de tentoonstelling bezocht hebt, heb je zin om de kunstenaar zelf over zijn veelzijdige werk te horen praten.

Zijn pastellen zijn veel gevraagd. Erik Mattijssen heeft een groot aantal solo tentoonstellingen op zijn naam staan en zijn werk bevindt zich in talrijke collecties van zowel bedrijven als musea.    

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

 

 

 

SPEL MET DE WERKELIJKHEID


Door Rob Perrée

Soms voelt de werkelijkheid zo weldadig dat ze van kleur verschiet.
Die indruk dringt zich op als ik de werken zie die Erik Mattijssen in 1995 in Spanje maakte.Veelkleurige verzamelingen van voedsel die de benaming ‘stilleven’ ontstijgen. Daarvoor zien de eetbaarheden er te lekker uit.

Ze zijn eerder uitnodigend neergelegd dan compositorisch verantwoord gearrangeerd. Geheel in de zuidelijke traditie van Cotán, Van der Hamen y León en Zurbarán. Creëren onze (noordelijke) traditionele stillevens een zekere, haast eerbiedwaardige afstand, die van Mattijssen verleiden.

In al hun gulzigheid. De kunstenaar moet een goede tijd hebben gehad

in Extremadura.


Terug in Nederland gaat hij aanvankelijk door op de ingeslagen weg. Langzamerhand echter dringt het verhaal zich naar binnen. De afgebeelde voorwerpen lijken zich te vermenselijken. Meubilair wordt zichtbaarder.

De aandacht wordt steeds meer verlegd naar wat er zich onder de (gedekte) tafel afspeelt. Opeens zijn daar ook voeten en stukjes been. Suggestieve elementen die mijn fantasie tot leven wekken. Wat gebeurt er?

Wie is daar bezig? Met wat?

Ook de objecten laten naar zich raden.
Hoewel de raadselachtige, ontstilde stillevens nooit helemaal zijn verdwenen, lijkt hij (voorlopig?) gekozen te hebben voor interieurs, voor ruimtes waarin zich mensen bevinden of die de indruk wekken net door mensen te zijn verlaten.

Maar Mattijssen zou Mattijssen niet zijn als hij ook in deze, vaak grote werken de werkelijkheid geen draai om de oren geeft. Door het gebruik van onnatuurlijke kleuren, maar vooral door het afbeelden van absurde combinaties. Een ongeordende berg kolen naast een keurig gedekte tafel.

Een groen gehandschoende man die zijn gezicht in een onduidelijke klomp (vlees?) steekt, terwijl iets verderop een emmer zich vult met een rode vloeistof uit een mysterieuze tank. Een man met een groen gezicht die een zwevend speelgoedbeest aan de lijn houdt. Een kast waar moordlustige haken en kettingen uitkomen. Waren zijn eerdere werken stills uit korte scènes, in deze nieuwe ‘doeken’ mag de scène zich in tijd uitstrekken,

zodat ik het gevoel kan en mag krijgen naar een absurdistisch, Arabaliaans toneelstuk te kijken.
De kunstenaar hanteert een bijzondere techniek, een techniek die ‘de inhoud’ lijkt te bevestigen. Op afstand ogen de werken als schilderijen. Weliswaar op papier, maar toch. Consequent als hij is hanteert hij ook bij de vorm het je-ziet-niet-wat-je-ziet-principe. Over elkaar aangebrachte lagen pastelkrijt suggereren slechts verf. Die verwarring wordt nog vergroot doordat Mattijssen hier en daar wél de gouachetechniek toepast en soms wél wat verfstreekjes aanbrengt. Hij doet dat mogelijk

ter verhoging van een bepaald visueel effect of wellicht ter afwisseling.

Door krijt te gebruiken houdt hij de notie van transparantie overeind.

Zijn kleurvlakken slibben nooit dicht.

De poli-interpretabele inhoud heeft een open vorm. Logica gesuggereerd. 
Er is nog een ander opvallend technisch element. Zijn werken hebben een zekere onhandigheid. Alsof de kunstenaar vaardigheid mist. Soms is er, zonder aanwijsbare reden, sprake van meervoudig perspectief. Soms levert licht inderdaad zijn onvermijdelijke schaduw op, soms helemaal niet.

Ruimtes hebben niet altijd de juiste diepte, stoffen hangen niet altijd natuurlijk neer. Die vermeende onkunde benadrukt echter het spel met de werkelijkheid. Bovendien versterkt ze de ontroering, de emotionele lading van de verhalen.

Zoals onvolmaakte mensen ontroeren. Zoals kinderlijke onhandigheid voor je inneemt.


Voordat Erik Mattijssen naar Spanje ging maakte hij zwart-wit-tekeningen. Vormen die nu eens organisch en eetbaar leken (worsten, takken?), dan weer deel uitmaakten van onduidelijke apparaten. Ze waren heel precies getekend. Details als hoofdzaken. Merkwaardig genoeg komt op één van zijn laatste werken weer een ‘ouderwets’ getekend object voor.

Een bundeling van precieze lijntjes in alle gradaties van zwart naar grijs. Het lijkt te ademen. Het is omringd door allerlei kleurige elementen.
Ik weet niet of hier sprake is van een nieuwe ontwikkeling, een behoefte aan verfijning of een behoefte het scala aan tekenmogelijkheden uit te breiden. Mogelijk is er slechts sprake van een incident of een onbewuste, maar wel al uitgetekende behoefte aan een hernieuwde kennismaking

met Spanje.
Mattijssen’s spel met de werkelijkheid lijkt zijn werk te overstijgen en zijn eigen artistieke werkelijkheid te raken.
Ik ben benieuwd hoe dat afloopt.

Brooklyn, februari 2003.

 
 

PLAYING WITH REALITY


By Rob Perrée

Reality can sometimes be so salubrious that it changes colour.
This is what springs to mind when I look at the work Erik Mattijssen made in Spain in 1995. Colourful collections of foodstuffs that transcend the classification ‘still lives’. The edibles look far too tempting for that. The artist seems to have arranged them more as an invitation than a composition. Which is entirely in line with the southern tradition of Cotán, Van der Hamen y León and Zurbarán. Where our (northern) still lives traditionally create a certain respectful distance, those of Mattijssen seduce. In all their greed. The artist surely enjoyed his time in Extremadura.


Back in Holland, he continues where he left off – at first. But the story gradually unfolds. The artist’s subjects seem to become human. Objects (furniture?) slowly start to take shape. Our attention is increasingly drawn to the goings on beneath the (covered) table where feet and sections of leg suddenly appear. Suggestive elements that spark my imagination. What’s happening? Who’s under there? With what? Even the objects fire our curiosity.Although the enigmatic decidedly unstill still lives never completely disappear, Mattijssen seems to have chosen interiors (for now?), spaces with a human presence, or that at any rate suggest recent habitation. But Mattijssen would not be Mattijssen if he resisted toying with reality in these – often large – pieces. By using unnatural colours and, above all, by depicting ludicrous combinations. A chaotic mound of cabbages alongside a neatly set table. A man wearing green gloves pressing his face into an amorphous lump of something (could it be meat?) while a little further we see a bucket filling itself with red fluid from a mysterious tank. A man with a green face walks his cuddly toy, which floats at the leash. A cupboard overflows with brutal hooks and chains. Where his earlier works were stills from short scenes, these new ‘canvases’ allow the scenes to expand, giving me – allowing me – the sensation of watching an absurd Arabalian play. The artist uses an unusual technique, a technique that seems to reinforce ‘the content’. From a distance, the works look like paintings. Perhaps just on paper, but nonetheless. Consistent as he is, Mattijssen uses the you-don’t-see- what-you-see principle in his forms. Overlapping layers of pastel crayon merely suggest paint – a confusion that is magnified by the artist’s use of gouache techniques here and there, and the odd brushstroke. This may work to heighten a specific visual effect, or to add variety. The artist’s use of pastel crayon strengthens the concept of transparency. His passages of colour are never dense and flat. The multi-interpretable content is reflected in Mattijssen’s open translation of form. A logic suggests itself. Another striking technical element is the artist’s seeming lack of finesse, a certain heavy-handedness. Sometimes, for no apparent reason, multiple perspectives crop up. Light sometimes throws an inevitable shadow, but not always. Rooms don’t always have the correct depth – fabrics don’t always hang naturally. This seeming clumsiness, however, works to underline Mattijssen’s manipulation of reality while also giving the emotional charge of the stories extra depth, extra poignancy. In the way that human imperfection can be poignant. Just as childish awkwardness can be touching.


Before Erik Mattijssen’s sojourn in Spain, he made black and white drawings. Forms that seemed organic and edible (sausages – twigs?) while at the same time parts of curious machines. Drawn with precision. Detail was everything. But, strangely enough, one of his ‘old fashioned’ precision drawn objects appears in a recent work – a cluster of delicate lines in all graduations from black to grey. It seems to breathe. Surrounded by an array of colourful elements. I don’t know if this is a new development, a need to refine or a call to expand the language of drawing. Perhaps it’s merely incidental, or an unconscious but already articulated need to return to Spain. Mattijssen’s game with reality seems to transcend his own work, touching his own artistic reality. How will the story end?

Brooklyn, February 2003.

 
           

 

 

     
     
   
     
   
     
   
     
     
   
     
     
     
   

Erik Mattijssen schildert interieurs die van een specifieke verlatenheid getuigen. De ruimtes bevinden zich tussen twee momenten in: er zijn mensen gegaan en er zullen mensen komen, maar nu ligt de ruimte te wachten. Het zijn opslagruimtes van menselijke ervaringen, gedachten en geschiedenissen. De voorwerpen in de ruimte laten ingehouden zien wat hun potentie is voor menselijk gebruik, maar misschien kun je ze toch beter met rust laten, want de eenzaamheid en het sociale onvermogen druipt er van af. Hoe moet je het daar gezellig maken? Toch bieden de tekeningen ook hoop. “Maak er wat van,” zeggen ze. Je hoeft het niet te pikken hoe hier voorwerpen in de ruimte staan. Je kunt ze ook anders rangschikken en op een manier gebruiken die jou bevalt. Als je een andere lichtval kiest, verdwijnen de morsige kleuren. Alles op deze tekeningen heeft een innerlijke gloed die je door de buitenkant heen vermoedt en die je zelf te voorschijn moet halen. De kunstenaar reikt je iets aan, wat je zelf moet visualiseren en bedenken. Op veel schilderijen van Mattijssen is een bed te zien, een bed in een kamer. Ieder bed in een kamer die we uit de kunstgeschiedenis kennen, ligt in dat werk onder de dekens, of opgestapeld als beddengoed op de matras. Een dun matras. Comfort in de zin van luxe bestaat niet in het werk van Mattijssen. Het comfort is de eenvoud, dat je niet hoeft na te denken wat je kunt gebruiken, want er is vrijwel niks en daardoor al weer bijna te veel. Je kunt op dat bed gaan liggen en zinloos de ruimte in staren. Je kunt ook slapen en dromen.

© Copyright 2006: Alex de Vries.